Leert
de
bijbel
in onze tijd dat
de
„Heilige
Geest”
een
persoon
is?
Enkele afzonderlijke teksten waarin over de heilige geest wordt gesproken, geven ogenschijnlijk misschien te kennen dat er op een persoon wordt gedoeld. De heilige geest wordt bijvoorbeeld een helper (Grieks: pa·ra·kle'tos; „Trooster”, SV;Lu;NBG; „raadsman”, OB) genoemd die ’leert’, ’getuigt’, ’spreekt’ en ’hoort’ (Joh. 14:16, 17, 26; 15:26; 16:13).
Andere teksten zeggen daarentegen dat mensen met heilige geest werden „vervuld” en dat sommigen ermee werden ’gedoopt’ of „gezalfd” (Luk. 1:41; Matth. 3:11; Hand. 10:38).
De laatstgenoemde verwijzingen naar de heilige geest passen beslist niet bij een persoon. Om te begrijpen wat de bijbel in zijn geheel leert, moeten al deze teksten worden bekeken. Wat is de redelijke conclusie? Dat in de eerstgenoemde teksten beeldspraak wordt gebruikt waarmee Gods heilige geest, zijn werkzame kracht, wordt gepersonifieerd, zoals de bijbel ook wijsheid, zonde, de dood, water en bloed personifieert.
De Heilige Schrift toont ons dat persoonlijke naam van de Vader JHWH (Jehovah of Jahweh) is. Ze licht ons erover in dat de Zoon Jezus Christus is. Nergens in de bijbel wordt een persoonlijke naam voor de Heilige Geest gebruikt.
Handelingen 7:55, 56 vermeldt dat Stéfanus een visioen van de hemel ontving waarin hij Jezus zag, „staande aan Gods rechterhand”. Maar hij zei niet dat hij de heilige geest zag. (Openb.7:10; 22:1, 3.)
In de NewCatholic Encyclopedia wordt toegegeven: „De meeste teksten in het N[ieuwe] T[estament] geven te kennen dat Gods heilige geest ’iets’ is, niet iemand; dit blijkt vooral uit het parallellisme tussen de geest en de kracht van God” (1967, Deel XIII, blz. 575). In hetzelfde werk wordt gezegd: „De apologeten [Grieks-christelijke schrijvers uit de tweede eeuw] spraken te weifelend over de Geest; met een zekere mate van anticipatie zou men kunnen zeggen: te onpersoonlijk.” — Deel XIV, blz. 296.
Pas in de 4de eeuw G.T. werd de leer dat de heilige geest een persoon en een deel van de „Godheid” is, een officieel kerkelijk dogma. De vroege „kerkvaders” leerden dit niet; in de 2de eeuw G.T. leerde Justinus Martyr dat de heilige geest een ’invloed of werkwijze van de Godheid’ was; ook Hippolytus schreef de heilige geest geen persoonlijkheid toe. Het getuigenis van de Schrift toont eensluidend aan dat Gods heilige geest geen persoon is, maar Gods werkzamekracht, door middel waarvan hij zijn voornemen verwezenlijkt en zijn wil volbrengt.